Maart: Sopraan Jeanine De Bique
In dit migratietijdperk verbindt de Caribische sopraan Jeanine De Bique verschillende werelden met elkaar. ‘Ik wil een band smeden met het publiek, ze komen om mij een verhaal te horen vertellen.’
Hoe bouw je een nieuw bestaan op ver van wat je thuis noemt, van de plek waar je opgroeide, van wat je kent en van wat je van binnenuit verwarmt? Deze vraag is een rode draad door het liedrecital van sopraan Jeanine De Bique, en door haar leven. Ze werd geboren op het Caribische Trinidad en Tobago, eilandstaat van kerkkoren, calypso en carnaval. Als jonge twintiger vloog de zangeres naar het noorden. Onder haar door gleed het landschap dat haar beroemde landgenoot, schrijver V.S. Naipaul, schetste in het boek Caribische reis: ‘De zee was turquoise, met vage witte zandbanken en blauw diep water; daaruit rezen bruine eilandjes op, afgezet met witte kant.’
De Bique landde die dag in de betonnen werkelijkheid van New York, waar ze klassieke zang ging studeren aan de Manhattan School of Music en waar zwart zijn – thuis zo vanzelfsprekend – plotseling een andere betekenis kreeg. ‘Met huidskleur hield ik me nooit bezig op Trinidad’, zegt ze. ‘Ik behoorde daar niet tot een minderheid. Ras werd pas een ding in Amerika. Er staat me nog bij dat een vriendje eens op zondagochtend voorstelde: ‘Laten we naar 125th Street wandelen om ons soort mensen te zien.’ Ik keek hem verbaasd aan. ‘Waar heb je het over?’ Als Amerikaan was hij opgegroeid in een witte wereld – dat gold zelfs voor zijn jazzafdeling op de Manhattan School of Music. Veel Afro-Amerikanen drukten me op het hart dat ik tot de besten van mijn klas moest opklimmen, omdat ik hun ras vertegenwoordigde. ‘De enigen aan wie ik iets schuldig ben, zijn de mensen thuis die geld gegeven hebben om mij hier te laten leven en studeren’, antwoordde ik dan.’ ‘Het leven klonk op straat. De folk songs herinneren alle verschillende bevolkingsgroepen aan hun gezamenlijke geschiedenis’
Trinidad is een zingende samenleving, vertelt De Bique, niet alleen in de kerk en de vele koren, maar ook in de straten, waar de limbo en de calypso regeren. ‘Je gaat de deur uit en wilt dansen. Niemand vroeg me dan ook wat ik nou te zoeken had in die voor ons exotische operawereld. Nee, mensen baden voor me en brachten geld bij elkaar voor mijn studie. Toen ze hoorden dat ik naar Amerika vertrok, keken ze in hun portemonnee of ze nog twintig dollar konden missen. Ook al wisten ze niet of ik het zou gaan maken.’ Daarom zingt De Bique in elk recital liederen uit haar thuisland. ‘Ik wil een lans breken voor onze traditionele folk songs, die heel geschikt zijn voor een klassieke setting met piano. Het Caribisch gebied telt nauwelijks operazangers, dus wie moet dat anders doen? Deze liederen reisden van mond tot mond, van dorp naar dorp, waarbij men andere teksten improviseerde op nieuws en roddels die de ronde deden. Het leven klonk op straat. Die muziek herinnert alle verschillende bevolkingsgroepen aan hun gezamenlijke geschiedenis. Daarom wil ik haar levend houden, anders verdwijnen deze mooie en betekenisvolle liederen in de vergetelheid.’
Zo getuigt Morena Osha van de kracht van muziek in het alledaagse bestaan – het is een lied over een trotse vrouw die zich voortbeweegt ‘zo vrij als de wind over het land en de golvende zee’, with her rhythmic beat moving down the street. Inmiddels zwerft De Bique als operaster alweer zo’n twee decennia over alle continenten. Ze verbleef rond de jaarwisseling een maand in Barcelona om Micaëla in Bizets Carmen te zingen en toerde in februari door Amerika. Nu strijkt ze in Amsterdam neer voor concerten in de Grote Zaal met het Nederlands Kamerorkest en haar debuutrecital in de Kleine Zaal met pianist Aaron Wajnberg.
De Bique koestert een warme band met Nederland. Veertien jaar geleden was ze prijswinnaar bij het Internationaal Vocalisten Concours in Den Bosch. In Amsterdam zong ze haar eerste hoge c op het podium – bij De Nationale Opera – in Micha Hamels Caruso a Cuba (2019). En ze kreeg hier een Edison Klassiek 2022 voor haar debuutalbum Mirrors. Haar Kleine Zaal-avond staat in het teken van ontmoetingen tussen vele verschillende werelden. De Afro-Amerikaan Harry Burleigh liet zich inspireren tot vijf liederen door de poëzie van Laurence Hope, een Britse dichteres die eind negentiende eeuw schreef onder een mannelijk pseudoniem en haar hart verloor aan India. Componist Reynaldo Hahn groeide op als jongste uit een groot gezin, dat van Venezuela naar Parijs verhuisde. En de Brit Benjamin Britten voltooide zijn liedcyclus Les illuminations in Amerika, grotendeels op gedichten die de ontheemde Parijzenaar Arthur Rimbaud schreef in Londen. En dan zijn er dus nog de Caribische liederen uit haar eigen jeugd.
‘Wie zijn we? Waar voelen we ons thuis? Vragen die leven in dit tijdperk van migratie’, zegt De Bique. ‘Deze liederen zijn lang geleden geschreven, op gedichten en gedachten uit andere tijden. Hoe zorg ik ervoor dat het universele gevoel eruit overkomt bij de luisteraar, dat herkenning en ontroering ontstaan? Aaron en ik moeten ze tot leven brengen, mede door onze eigen ervaringen. Ik ben niet een musicus die glimlacht, een lied zingt, buigt en het podium afloopt. Ik wil een band smeden met het publiek, want dat komt niet naar een zaal om een cd-opname te beluisteren, maar om mij een verhaal te horen vertellen. De muziek leert me elke dag iets nieuws over het bestaan, de ander, de wereld of mezelf. Ik hoop dat ik dat kan doorgeven.’
Cd-tip
Met een uitvoering van Robert Schumanns Celloconcert op authentieke instrumenten nemen het Freiburger Barockorchester en cellist Jean-Guihen Queyras ons mee naar de tijd dat het werk ontstond, ruim anderhalve eeuw geleden. De componist worstelde hoorbaar met de orkestpartij en dat vraagt om een goed orkest en dito dirigent om tot een boeiend resultaat te komen. Het Freiburger Barockorchester onder leiding van Pablo Heras-Casado verstaat Schumanns taal. De immer milde klank van Queyras is de olie in de motor, waardoor alles soepel loopt.